Opvattingen uitwisselen over de kwaliteit van onderwijs, oordelen vormen en voorstellen ontwerpen om zo tot een nieuwe koers te komen van ons onderwijs. Dat was de insteek van het congres Kwaliteit van Onderwijs op 25 juni 2015. Een ambitieuze insteek als je bedenkt welke thema’s er kunnen vallen onder begrippen als ‘kwaliteit’ en ‘onderwijs’. Het gevaar bestaat dat veel thema’s weinig verdieping krijgen en slechts oppervlakkig aangestipt worden. Een voorbeeld daarvan is de vraag: hoe moet ons onderwijs eruit zien in een robotmaatschappij?
Deze vraag speelt in op de technologische ontwikkelingen die vele gevolgen heeft voor onze arbeidsmarkt en op de invulling van ons onderwijs. Dit thema werd op het congres en in de essaybundel De echte dingen. Essays over de kwaliteit van onderwijs zeker meegenomen, maar het belang ervan sneeuwde onder in de veelheid aan onderwerpen. De urgentie die bijvoorbeeld het Rathenau Instituut en het Centraal Planbureau aan de gevolgen van de technologische ontwikkelingen toedichten - en waarin ik mij kan vinden - kwam daardoor niet goed tot uiting op dit congres. De analyses uit deze onderzoeken wil ik jullie niet onthouden, omdat ze een duidelijk beeld schetsen van de uitdagingen waar wij in deze samenleving voor staan. Ik bespreek eerst kort twee onderzoeken naar dit thema, inclusief de aanbevelingen gericht aan het onderwijs die daaruit voortvloeien. Op basis hiervan stel ik dat we ons het beste op de toekomst voorbereiden door trial and error en geef ik enkele voorbeelden van experimenten die nu lopen.
Onderwijs in een robotmaatschappij
Een van de partijen die - in opdracht van de Tweede Kamer - onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de technologische ontwikkelingen op onze samenleving is het Rathenau Instituut. Hier kwam het Rathenau-rapport Werken aan de robotsamenleving uit voort. Dit rapport erkent het belang van inspelen op de vele technologische veranderingen. De auteurs schetsen een beeld van wat er in de wetenschap bekend is over de relatie tussen technologie en werkgelegenheid en doen hierin ook aanbevelingen voor het onderwijs. Tevens zien zij noodzaak in het doen van verder onderzoek. In het rapport wordt duidelijk dat steeds meer arbeid door technologie wordt overgenomen. Er is sprake van een ‘tweede industriële revolutie’ waarbij de ‘megabyte het brein gaat vervangen’, aldus de in het rapport aangehaalde Amerikaanse hoogleraren Erik Brynnjolfsson en Andrew McAfee van de bestseller The Second Machine Age. Dit heeft baanpolarisatie tot gevolg waar vooral de middenklasse de dupe van is. Het onderzoekers van het Rathenau Instituut schrijven dat IT vooral gunstig is voor hoogopgeleiden en tamelijk neutraal is voor laagopgeleiden die locatiegebonden werk verrichten, maar dat het vooral middenklassebanen in de industrie en de dienstensector onder druk zet. Deze analyse zien we ook terugkeren in de Policy Brief Baanpolarisatie in Nederland van het Centraal Planbureau. Het toont dat als wij niets doen er een grote groep nieuwe kwetsbaren ontstaat voor wie geen plek is op de arbeidsmarkt.
Beide documenten stellen dat deze ontwikkelingen te maken hebben met de vraag naar andere vaardigheden. Als dit zo is, waar moet het onderwijs dan op inzetten? Het Rathenau Instituut benadrukt dat hier verder onderzoek naar gedaan moet worden, maar geeft wel enkele beleidsopties voor het onderwijs aan. Zo maken de auteurs een onderscheid tussen generieke en specifieke vaardigheden en stellen ze dat de generieke vaardigheden in de toekomst van grotere waarden zijn. Bij generieke vaardigheden kun je denken aan vaardigheden waarin mensen zich onderscheiden van computers. Het gaat om werken met nieuwe informatie, combineren van informatie en ongestructureerde problemen, creativiteit en interpersoonlijke vaardigheden zoals communicatie. Anderzijds gaat het om vaardigheden die ingaan op de toenemende flexibilisering en digitalisering van de maatschappij, zoals metacognitieve vaardigheden (leren leren), ondernemerschap en e-skills (leren coderen, programmeren, 3-D printen e.d.). Laatst genoemde vaardigheden worden ook wel de 21e-eeuwse vaardigheden genoemd.
Leren van experimenteren
Een kant en klaar toekomstcurriculum geeft het Rathenau-rapport niet. Een antwoord op de vraag hoe ons onderwijs eruit moet zien in een door technologie gestuurde samenleving is naar mijn mening ook niet enkel vanuit theorie en beleid vorm te geven. Experiment lijkt noodzakelijk. Ik geloof dat de vaardigheden van de toekomst langzaam zichtbaar zullen worden door trial and error. Door vallen en weer opstaan.
Gelukkig wordt er geëxperimenteerd in Nederland. In het dossier ‘Onderwijs’ van Tegenlicht zien we bijvoorbeeld scholen die afwijken van de standaard, zowel in curriculum als in structuur. Sporen van de toekomst werden ook zichtbaar tijdens de Ideeënboulevard op het congres van 25 juni. Hier kregen de deelnemers een aantal nieuwe initiatieven gepresenteerd. Een aantal daarvan zijn net begonnen of staan op het punt van start te gaan, zoals De Bilding Academie, of De Nederlandse School. Zij spelen voor zover ik kan beoordelen in op de generieke vaardigheden die in het Rathenau-onderzoek als vaardigheden van de toekomst naar voren worden geschoven.
Naast de ontwikkeling van nieuwe scholen wordt er ook geëxperimenteerd en geïnnoveerd binnen de al langer bestaande opleidingen. Zo zet Rick Vermulst, consultant en docent bij het Fontys Educatief Centrum, een robot voor de klas. Niet als vervanger van de docent maar als ondersteuner en als leerobject. De robot kan ondersteuning bieden bij diverse vraagstukken als differentiatie, motivatie en feedback, schrijft hij.
Dat er geëxperimenteerd wordt, stemt mij positief. Kanttekening is wel dat we ervoor moeten waken dat we de waarde van specifieke feitenkennis niet vergeten. Generieke vaardigheden komen pas werkelijk tot bloei wanneer mensen deze vaardigheden toepassen vanuit specifieke kennis. De combinatie van specifieke feitenkennis en generieke vaardigheden maakt een mens krachtiger dan een computer, is mijn overtuiging. Hier ligt dan ook een uitdaging. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen deze vaardigheden. De vraag is of de nieuwe initiatieven de balans hebben gevonden. De tijd zal dit moeten gaan uitwijzen. In die tijd zullen we vallen en weer opstaan en zal een nieuwe koers zich ontvouwen.