De essentie
Elk ambacht kent zijn fases. Beginnend in een vak leer je kunstjes: hoe doe je de dingen? Dan komt de kunde: hoe maak je iets dat voldoet aan professionele eisen? Vervolgens komt de kunst, je doet iets unieks dat specifiek bij jou hoort.
In het Haagse Kunstmuseum (aka/voorheen Gemeentemuseum) kun je aan de hand van de grote Mondriaan collectie de zoektocht naar de essentie van vakmanschap op een prachtige manier ervaren. Het begon bij Piet Mondriaan met een kunstje: “Hoe meng je verf en hoe smeer je het op het doek?”. Dan komt de kunde. Mondriaan maakt in deze fase van zijn ontwikkeling schilderijen die technisch lastig zijn, neem het schilderij De rode boom (1908). Het einde van zijn oeuvre is Victory Boogie Woogie (1944), een schilderij dat iedereen kan maken die minstens één hand heeft met nog wat vingers eraan. Mondriaan was met de kleurige geplakte vlakjes gekomen tot de essentie van wat hij wil vertellen als kunstenaar: vrijheid en ritme.
Jazzmusicus Miles Davis, speelde in het begin van zijn loopbaan razendsnel veel noten. Zijn motto vijftig jaar later was uiteindelijk You don’t have to play many notes, if you only play the right one.
Adviseur Daniel Ofman vertelde me eind jaren negentig in een tweegesprek voor een blad dat hij het prachtig vond uren in een bijeenkomst te zitten, niets te zeggen en dat hij dan op het eind hoorde “het was belangrijk dat je er was.” Ofman: “Ik word betaald om te zijn. Dat is veel moeilijker dan iedereen plat lullen. Het zit niet in presteren of doen, maar in aanwezig en beschikbaar zijn. En juist van daaruit te presteren, want dat is de grap natuurlijk.”
Hoe ouder je wordt, hoe meer je de essentie van je vak begrijpt. Het mooie aan die ontdekking is dat het duidelijk wordt door weg te laten en niet(s) te doen.