Op 9 november 2010 verscheen de biografie Decision points van George W. Bush. Beroemdheden blikken wel vaker publiekelijk terug op hun leven, maar steeds vaker begeven zich ook minder befaamden op het biografische pad naar de onsterfelijkheid. En wie niet zelf biografisch produceert, consumeert de levens van anderen via reality tv, talkshows, roddelbladen, podcasts, blogs en YouTube. We zijn nieuwsgierig naar onszelf en naar elkaar, onbekend of superster. Het is de tijd van de biografie, zo constateren Merrill en West, en dus is de tijd rijp voor biografisch onderzoek. Dat doen zij naar eigen zeggen vanuit een humanistisch perspectief op het leven in een postmoderne cultuur. Daarin worden oude sociale verban‐ den vervangen door zelfgekozen netwerken en een nieuwe identiteitspolitiek inclusief (zelf)representatie; tegelijkertijd resteren diepgewortelde angsten en existentiële twijfel over ons handelingsvermogen. Deze spanning, aldus de auteurs, geeft aanleiding tot een reflexief levensproject waarin we proberen die‐ zelfde spanning op te lossen door een levensverhaal te componeren waarin we betekenis geven en ontlenen aan een gefragmenteerde, geïndividualiseerde en onvoorspelbare cultuur. Biografisch onderzoek verbindt algemenere sociale verschijnselen met persoonlijke ervaringen en verweeft op nieuwe en vaak verrassende wijze het verband daartussen.
Er is echter nog een ander spanningsveld, maar dat is eerder een spanning die ik als lezer ervaar dan dat die door de auteurs wordt geëxpliciteerd. Het gaat om de spanning tussen hun humanistische perspectief en de postmoderne actualiteit. Die verhouden zich onderling stroef, maar dat blijft in de tekst onbesproken. Enerzijds verklaren de auteurs determinerende structuren met bekende categorieën als sociale afkomst, ras en gender, anderzijds verklaren ze het doorbreken van die structuren met een onverminderd humanistisch optimisme over het menselijke leervermogen. Als lezer raak ik dan in de war. Want als dit leervermogen inherent menselijk is, waarom en vooral ook hoe creëren we er dan structuren mee die ons belemmeren het aan te wenden? Deze paradox houdt me wel vaker bezig en dat de auteurs hem niet oplossen is geen probleem, maar ik vind het jammer dat ze eraan voorbijgaan. Het voorkomen van mensen die leren zich te voegen naar systemen én van mensen die leren zich eraan te onttrekken is een interessant sociologisch vraagstuk en zeker ook postmodern te noemen, maar het uit‐ gaan van een soort inherent bewustwordingsmechaniek riekt naar authenticiteit (‘leren wie je werkelijk bent’) en dat was nou volgens mij door die postmodernen net afgeschaft. Ik denk niet dat er een eenvoudige of eenduidige uitweg is, maar het was handiger geweest als de auteurs niet hadden geprobeerd humanistiek met postmodernisme te verbinden. Dat schuurt gewoon af en toe en doordat ze dat niet bespreken, hadden ze beter voor het een of het ander kunnen kiezen.
Wat wel een succes is, is dat door de verschillende achtergronden van de auteurs het boek een sociologisch en psychologisch perspectief op levensverhalen biedt. Die interdisciplinariteit geeft het boek rijkdom. Het boek vervolgt na het inleidende hoofdstuk heel gepast met de biografie van biografisch onderzoek en dit hoofdstuk laat die interdisciplinariteit goed zien. Het derde hoofdstuk gaat over hedendaagse toepassingen en het vierde hoofdstuk verbindt de beide voorgaande hoofdstukken doordat de beide auteurs aan de hand van hun eigen biografie uiteenzetten hoe ze zelf diverse theoretische noties gebruiken. Het vijfde hoofdstuk laat hun selectie van good practices zien. De hoofdstukken over de praktijk van biografisch onderzoek (hoofdstuk 6 tot en met 9) bieden enige concrete handvatten voor bijvoorbeeld het kiezen van een onderwerp (het mag bij jezelf liggen, maar maak het niet te smal of te breed), het samenstellen van de steekproef (het gaat niet om aantallen, maar om de verwachte rijkdom in de verhalen), het interviewen (het gesprek kan een leeromgeving zijn) en het transcriberen (met alleen referenties; hier waren concrete voorbeelden handiger geweest). Het hoofdstuk over analyse wordt vooral gevuld met beschrijvingen van hoe de auteurs zelf te werk gaan; dit heeft veel weg van grounded theory, ook al waarschuwen ze daarbij voor het gevaar dat de onderzoeker zelf uit het analyseproces verdwijnt, terwijl zij zelf actief hun eigen biografie betrekken. Ook bij het schrijven mag de onderzoeker zichtbaar zijn en er zijn enkele praktische tips over het schrijfproces zelf. Zoals een goed methodeboek betaamt, is er aandacht voor ethiek en waarde van het onderzoek (mijn favoriete hoofdstuk, hoofdstuk 10) en het boek sluit af met wat het betekent om biografisch onderzoeker te zijn. In een notendop: leren van en in je onderzoek. Maar ook: ieder van ons is in enigerlei mate negatief bejegend door machtige mensen en instituties, gebruik die ervaring om een gelijkwaardige relatie met je respondenten aan te gaan en hen zo echt te leren kennen. En tot slot: wees theoretisch bescheiden, mensen ontwikkelen hun eigen begrip over het leven ook buiten onderzoekers om. Mijn conclusie is dat het boek voor beginnende studenten een aardige en volledige kennismaking is met biografisch onder‐ zoek; zo is het boek ook bedoeld. Voor de meer gevorderde biografisch onderzoekers brengt het denk ik niet zoveel nieuws. Ik zou wel eens een werk willen zien dat de inleiding voorbij is.
Tot slot iets over de sfeer van het boek; hoe heb ik het gelezen? Kort samengevat: niettegenstaande het plezier van nieuwe inzichten – mede door de interdisciplinaire benadering – werd ik er ook wat neerslachtig van. Dat komt door twee dingen. Het eerste is dat alle respondenten die in de voorbeelden besproken worden, zich bevinden in marginalised, deprived en painful situations. Het leven lijkt voor geen van hen ooit aardig te zijn geweest. Of is het zo dat deze onderzoekers alleen geïnteresseerd zijn in de pech en het ongeluk? Dat kan natuurlijk ook. Als de respondenten uit achterstandsklassen (de meerderheid) hun hegemoniale juk heb‐ ben afgeworpen, dan ligt de nadruk op de (ont)worsteling en niet op het vieren van de overwinning. En als de respondenten (een minderheid) zo bevoorrecht zijn dat ze een beroep met maatschappelijke status uitoefenen, dan bungelen ze aan de periferie van hun vak (dit noemen de auteurs ‘ironisch’). Maken mensen geen leuke dingen mee? De focus vind ik, met andere woorden, wat eenzijdig gericht op lijden. De suggestie dat het leven geen pretje is, blijkt overigens ook voor de onderzoekers/auteurs zelf te gelden, die hun eigen biografie als voorbeeld nemen. Dat brengt me bij de tweede bron van mijn neerslachtige lezing. Geen last zonder lust, maar van plezier in onderzoek lijkt hier elk spoor te ontbreken. Is dat handig in een boek dat aankomende biografisch onderzoekers moet inleiden in hun nieuwe wereld? Kennen de auteurs geen gelukzaligheid als een ingewikkelde ana‐ lyse tot een plotseling – écht verrassend – inzicht leidt? Hebben zij geen plezier in het interviewen van mensen? Genieten zij niet van het neerschrijven van bevindingen in goedgekozen woorden en elegante zinnen? Ik wel en misschien zij ook, maar ze delen dit niet met ons lezers. Dat was voor een kennismaking met de methodiek misschien wel aardig geweest. Nu is de toonzetting wanneer het gaat om de waarde van biografisch onderzoek wat defensief, waardoor de onderzoekers haar beschrijven vanuit een Calimero-perspectief. Natuurlijk moet je, net als iedere andere onderzoeker, je methodiek verdedigen, maar dat kan op twee manieren. De eerste is dat je jezelf naast het gebaande pad positioneert en blijft refereren aan het gangbare. Dit is een defensieve strategie en de auteurs maken daar veelvuldig gebruik van (ik turf haar op 120 plekken in het hele boek). De tweede strategie is daarentegen constructief en bestaat eruit je eigen spoor te trekken en te laten zien waar dat toe leidt. De verhouding tussen beide strategieën is hier zo, dat de eerste de tweede tenietdoet. Dat vind ik jammer, want daarmee houden ze zelf onnodig het beeld van een achterstandspositie levend. De vooruitzichten voor verse biografen lijken daardoor niet gunstig, terwijl er zoveel interessant onderzoek te doen is en zoveel ook te leren is van de veerkracht van mensen. Merrill en West geven hun lezers een intiem beeld van gepokt en gemazelde onderzoekers, maar wat meer optimisme zou het lezen prettiger maken.